Filosofen over esthetica: kunst en schoonheid
Esthetica is filosofie over schoonheid en kunst, en de term komt van het Griekse woord ‘aesthetica’. Het is een onderwerp waarover al veel filosofen hebben gesproken, klassieke, zoals Plato en Aristoteles, maar ook Kant, Hume en modernere als Schopenhauer. Al deze filosofen verschillen van mening over wat kunst is, waar het voor is, en of het belangrijk is. Want, hoe definieer je kunst eigenlijk?
Vragen uit de esthetica
Filosofen die het over esthetica hebben, halen vaak dezelfde onderwerpen en problemen aan. Wat zijn de vragen die je kunt stellen over dit onderwerp? Deze variëren van vragen over het nut van kunst, hoe kunst gemaakt wordt en natuurlijk, wat kunst is. En wat is het verschil tussen kunst en schoonheid, moet kunst mooi zijn? De antwoorden op deze vragen lopen sterk uiteen.
Schoonheid
De vragen die gesteld worden in de esthetica, kunnen opgedeeld worden in twee groepen. Esthetica bestaat uit het denken over schoonheid en het denken over kunst. De twee zijn dus niet hetzelfde. Schoonheid kan ook gaan over de natuur, over alles eigenlijk, niet alleen over kunstwerken. En moet kunst mooi zijn? Niet iedereen is het daarmee eens, vooral in deze tijd niet meer, vroeger was dat wel anders.
Wat is schoonheid?
Een van de vragen is: ‘Wat is schoonheid?’ Wat maakt iets mooi?
Volgens Plato is dit ‘de idee’ schoonheid. Onze wereld is slechts vergankelijk en een afspiegeling van een ideeënwereld, waarin alle ideeën volmaakt en eeuwig zijn. Schoonheid is een van deze ideeën en elke schoonheid die we op aarde herkennen, is mooi, omdat hij deel is van de idee schoonheid. Dit maakt schoonheid ook objectief. Ook was het in Plato’s tijd een populair idee dat schoonheid draaide om ideale verhoudingen. Deze moesten gebaseerd zijn op de ideale maten van de mens. Er zijn filosofen die met dit idee verder zijn gegaan, maar zij voegden andere eigenschappen toe aan schoonheid, alleen perfecte verhoudingen zijn niet genoeg.
Wat is de relatie tussen schoonheid en het sublieme?
Het sublieme is een ervaring die zo enorm en overweldigend is, dat hij angst en ontzag opwekt. Maar deze ervaring is een aangename. Longinus, een oude Griek, zei al dat een goede redenaar erin slaagt het publiek mee te nemen. Dit doet hij door te groots te vertellen en in te spelen op emoties als angst en ontzag. Hij gebruikt dus het sublieme in de retoriek. In de achttiende eeuw maakt men een belangrijk onderscheid tussen schoonheid en het sublieme. Schoonheid is geordendheid, verfijning en lieflijkheid, het sublieme juist wanorde, grootsheid en bedreiging. Volgens Burke zorgt dit onderscheid ervoor dat uit schoonheid aantrekking ontstaat en uit het sublieme angst. En kant noemt het mooie begrensd en het sublieme grenzeloos. Het sublieme kan volgens hem geen kunst zijn, omdat volgens hem een esthetische ervaring alleen uit het verfijnde kan ontstaan, en kunst alleen dat is wat een esthetische ervaring veroorzaakt.
Wat is het verschil tussen schoonheid en aantrekkelijkheid?
Volgens Plato, leidt schoonheid tot aantrekkelijkheid. Iets is dus aantrekkelijk doordat het mooi is. Kant betoogt juist dat aantrekkelijkheid er vaak voor zorgt dat men denkt dat iets mooi is. Dit zou niet moeten gebeuren, bij aantrekkelijkheid heb je namelijk belang en bij het beoordelen van schoonheid mogen belangen, zoals aantrekkelijkheid, niet meewegen. Aristoteles, ook een Grieks filosoof, is het inderdaad zo dat schoonheid mogelijk is zonder aantrekking.
Kunst
En wat zijn de vragen die gesteld kunnen worden over kunst? Deze zijn specifieker dan de vragen over schoonheid, omdat de kunst een beperkter onderwerp is.
Wat is de relatie tussen de kunstenaar en het kunstwerk?
Wat maakt iemand een kunstenaar? Volgens Aristoteles is het enige wat je nodig hebt technê, vaardigheid. Iedereen kan dus kunstenaar worden. Plato zegt juist het tegenovergestelde. De techniek, kunde, is ondergeschikt aan de goddelijke inspiratie. Dit is wat kunstenaars nodig hebben. Dit zorgt ervoor dat ze irrationeel worden, waanzinnig zelfs. Dit kan gevaarlijk zijn, mensen moeten niet zo hun emoties laten gaan, en op hun rede vertrouwen.
Er is geen plaats voor irrationelen, en dus kunstenaars, in Plato’s ideale samenleving. De redeneringen van Plato en Aristoteles lijken tegenstrijdig, maar komen overeen in het feit dat de kunstenaar als mens weinig invloed heeft op de kunst die hij produceert. Hij gebruikt technieken die iedereen gebruikt of krijgt zijn inspiratie van buitenaf. Plotinus denkt juist dat een waar kunstenaar zowel techniek als inspiratie nodig heeft, maar die inspiratie komt van binnen. Zo is het individu belangrijk. Plotinus is de persoon die ‘
het genie’ introduceert als begrip voor goed kunstenaar.
Wat is de verhouding tussen een kunstwerk en de werkelijkheid?
Moet een kunstwerk een
imitatie van de werkelijkheid zijn? En in welke mate is dit eigenlijk mogelijk? Representatie wordt door de oude Grieken ‘mimêsis’ genoemd, en dit is een belangrijk begrip. De kunst waar Plato het over heeft, is mimêsis, representatie. Kunst bootst dus altijd de werkelijkheid na en is daardoor inferieur aan de werkelijkheid. Een kopie van iets bevat namelijk nooit zoveel kwaliteit als het origineel. Aristoteles vindt juist dat kunst geen directe representatie is. Kunst is inductie, het afleiden van iets algemeens uit individuele gevallen. Als je ergens een kunstwerk van maakt, gebruik je ook het algemene idee dat je hebt over het object daarvoor, je maakt het niet precies na, maar veralgemeniseert het. Kunst werkt zo net als wetenschap, die een essentie abstraheert uit verschillende fenomenen.
Wat is de verhouding tussen een kunstwerk en het publiek?
Wat is de bedoeling van kunst? Kunnen we er iets van leren? Heeft de kunst een taak? Plato gelooft dat kunst een enorm effect op mensen, zelfs filosofen, de meest rationele mensen, kan hebben. De meeste kunst zet je ertoe aan de emoties de vrije loop te laten. Mensen, vooral jonge mensen, zijn enorm beïnvloedbaar, en het is niet wenselijk dat kunst ze door emoties laat beïnvloeden. Het kan zelfs gevaarlijk zijn. Dit is een idee dat vandaag de dag nog vaak langskomt, als men het erover heeft of kunstwerken wel ‘mogen’. Denk aan grof geweld of seksualiteit in een film, of het geven van stereotypes van bijvoorbeeld vrouwen in videoclips.
Aristoteles geloofde ook dat kunst grote invloed kan hebben op mensen, maar zag ook dat kunst daarom erg nuttig kon zijn. Een Griekse tragedie kon bijvoorbeeld moraal aan mensen meegeven en perspectief geven op wat het is om mens te zijn. Dit kon mensen betere burgers maken, en zo goed zijn voor de staat.